U bent hier
De kleine wereld van
Het bouwvakkersoproer van 1966
http://www.jeroensprenger.nl/het-bouwvakkersoproer-van-1966.html

© 2013 De kleine wereld van

Het bouwvakkersoproer van 1966

Van de jaren zestig was - binnen de Nederlandse verhoudingen - 1966 wel het meest opwindende. Provo en Het Huwelijk zorgden ervoor dat Nederland - in het bijzonder Amsterdam - de voorpagina's van alle kranten ter wereld haalde. De meest gewelddadige gebeurtenis van 1966 was het zogenaamde Bouwvakkersoproer. De precieze data - 13 en 14 juni - zullen niet iedereen meer vers in het geheugen liggen. Maar de beelden van de dode metselaar Jan Weggelaar en de omgevallen brandende Telegraafwagen op de Nieuwe Zijds Voorburgwal gloeien bij menigeen nog op het netvlies na. Na 25 jaar is een nauwkeurige reconstructie van de ordeverstoringen - gezien alles wat erover is gezegd en geschreven - niet meer zo zinvol. Wel interessant is om even stil te staan bij twee elementen, die in belangrijke mate hebben bijgedragen tot de uitbarsting: het vraagstuk 'georganiseerd-ongeorganiseerd' en de verhouding 'CPN-erkende vakbeweging'.

"Met verbijstering en met afschuw vervuld over de redeloze straatterreur, die tenminste één dag in het hartje van Amsterdam heerste, laten we de vraag in het midden welke diepere oorzaken aan zo'n ontstellende uitbarsting ten grondslag liggen. De kwestie van een kleine bijdrage voor het verzilveren van vakantiebonnen is niet de eigenlijke oorzaak van de beschamende relletjes geweest. In Amsterdam moeten daarvoor heel andere oorzaken worden gevonden. Wel is de demonstratie tegen het inhouden van zo'n bijdrage aanleiding geweest tot de ongeregeldheden".
Twee weken na het oproer publiceert De Bouwer, het blad van de Algemene Nederlandse Bond voor de Bouwnijverheid (ANB), deze verklaring van het NVV-bestuur. Opvallend daarin is niet zozeer de erkenning dat de bijdrage in de administratiekosten voor het verzilveren van het vakantiegeld de aanleiding daarvoor heeft gevormd. Daaraan viel immers moeilijk voorbij te gaan. Maar veel eerder het niet verantwoordelijk stellen van de Communistische Partij Nederland (CPN) voor het oproer. Er is dus - in de eerste helft van de zestiger jaren - kennelijk wat veranderd in de verhoudingen tussen de erkende vakbeweging en de CPN, waardoor het op de loop gaan van derden met een door de CPN geïnitieerde protestbeweging niet onopgemerkt blijft.

'Georganiseerd-ongeorganiseerd'
Het vragen van een bijdrage voor de verzilvering van vakantie­gelden is de uitkomst in de bouwnijverheid van een jarenlange discussie over de kwestie 'georganiseerd-ongeorganiseerd'. Sinds de Wet op het algemeen verbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten - van 1937 - en de algemene maatschappelijke erkenning van de vakbeweging - vanaf 1945 - zijn de vruchten van het vakbondswerk niet uitsluitend voorbehouden aan de leden van de vakbeweging. Terwijl zij het toch met elkaar mogelijk maken dat op nationaal en bedrijfstakniveau de belangen van alle werknemers worden behartigd. Naarmate de resultaten van het vakbondswerk omvangrijker worden, begint het met name kaderleden van de bonden steeds meer te steken, dat het gratis meerijden met de vakbondsbus zo profijtelijk is. Tijdens hun wervingsactiviteiten ondervinden zij dat het steeds moeilijker wordt om werknemers van de betekenis van het vakbonds-lidmaatschap te overtuigen. Een beroep op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de werknemers lijkt hen slechts te resten in de discussie met nog niet georganiseerde werknemers. Want bijna alles wat door de vakbeweging wordt gedaan staat - met uitzondering van de individuele dienstverlening - ook voor hen open. En dat wordt toch wat mager geacht.

Binnen de vakcentrales NVV, NKV en CNV wordt in het begin van de jaren zestig een oplossing voor deze problematiek gezocht. Op het eerste gezicht zijn daarvoor drie mogelijke oplossingen: de invoering van het verplicht lidmaatschap, het laten betalen van ongeorganiseerden voor bepaalde vormen van dienstverlening van de bedrijfstak en het uitsluiten van ongeorganiseerden van bepaalde voordelen die in een CAO zijn behaald. Het bevoordelen van vakbondsleden is de eerste weg die wordt geprobeerd. In de CAO voor de gloeilampenfabrieken Voba en Helium wordt eind 1960 afgesproken dat vakbondsleden twee procent meer loon krijgen als het bedrijfsresultaat zich gunstig ontwikkelt. De twee procent die voor de ongeorganiseerden was bestemd, zou in een sociaal fonds worden gestopt. De Stichting van de Arbeid is over deze CAO-bepaling verdeeld. Het College van Rijksbemiddelaars - het is nog de tijd van de geleide loonpolitiek - wijst vervolgens deze vorm van bevoordeling van vakbonds-leden van de hand. Een jaar later wordt bij Ankersmits Chemische bedrijven een bepaling opgenomen waarbij niet-vakbondsleden worden verplicht jaarlijks een bedrag ter hoogte van de vakbonds­contributie te storten in een sociaal fonds. Uit dat fonds zou bij ziekte een bovenwettelijke uitkering worden gedaan. Het is een constructie die lijkt op de regeling in de grafische sector, waar echter sinds het begin van deze eeuw het verplicht lidmaatschap - zowel voor werknemers van de vakbeweging als voor werkgevers van werkgeversorganisaties - is ingevoerd. Degenen die gewetensbezwaren hebben tegen het vakbonds­lidmaatschap zijn daar verplicht een vaste bijdrage, die ongeveer gelijk is aan de vakbondscontributie, in één der sociale fondsen in de grafische bedrijfstak te storten. Het College van Rijksbemiddelaars houdt echter goedkeuring van de regeling bij Ankersmit op in afwachting van een gezamenlijk standpunt van de drie vakcentrales.

Het duurt tot 1965 voordat de vakcentrales een gezamenlijk standpunt weten te formuleren. Een verplicht lidmaatschap wordt principieel van de hand gewezen. Ongeorganiseerden zouden een bijdrage moeten leveren aan dat deel van het vakbondswerk dat voor hen individueel zou worden verricht. Daarnaast zouden er in de bedrijfstakken fondsen moeten komen, op te bouwen uit werkgeversbijdragen, waaruit ondermeer het scholings- en onderzoekswerk binnen de bedrijfstak - maar ook binnen de vakbeweging - zou moeten worden bekostigd. Binnen het NKV leeft hierbij de opvatting dat de bonden vanuit dit fonds hun leden ook een deel van de vakbondscontributie moeten kunnen terugbetalen. In de loop van 1965 ziet het er enige tijd naar uit dat er binnen de Stichting van de Arbeid overeenstemming valt te bereiken over een dergelijke regeling. Uiteindelijk struikelt het overleg toch over de vraag of een dergelijke regeling landelijk zou moeten worden ingevoerd of juist per bedrijfstak. Aanvankelijk stellen de landelijke werkgevers een voor iedere bedrijfstak gelijke regeling voor, maar komen later van dit standpunt terug. Het gevolg daarvan is, dat de discussie nu in de bedrijfstakken wordt beslecht.

Verzilveren van vakantiebonnen
Gelijktijdig met de discussies in de Stichting van de Arbeid wordt in de bouwnijverheid over deze problematiek gesproken. Eind 1965 leidt dit ertoe dat een beginsel-afspraak wordt gemaakt over het vragen van een bijdrage aan niet-vakbonds­leden voor het verzilveren van vakantiegelden. Vanwege de structuur van de bouwnijverheid - waarbij werknemers menigmaal van werkgever wisselen - is sinds de invoering van de vakantie in 1929 een collectief beheer van de vakantie­gelden afgesproken. Door dat collectieve beheer middels het Vakantiefonds zijn werknemers ervan verzekerd dat er op het moment dat de vakantie aanbreekt het geld er is voor het loon over de vakantiedagen alsmede voor de vakantietoeslag. De aanspraken op vakantiegeld worden per gewerkte dag opgebouwd. Voor de werknemer worden die zichtbaar gemaakt in de vorm van vakantiezegels - één voor iedere gewerkte dag - die door de werkgever bij het Vakantiefonds worden gekocht. Het verzilveren van de vakantierechten wordt - ook voor ongeorganiseerden -verzorgd door plaatselijke functionarissen van de bouwarbeidersbonden. De uitwerking van de beginsel­afspraak om ongeorganiseerden hiervoor te laten betalen - een regeling die de goedkeuring krijgt van het College van Rijksbemiddelaars - laat echter tot mei 1966 op zich wachten. Hangijzers in het overleg hierover betreffen de 'anders georganiseerden' en de leden van andere bij de drie erkende vakcentrales aangesloten bonden dan de bouwbonden. In beide gevallen wordt negatief beschikt.

In een ingezonden brief in De Bouwer van 30 juni 1966 stelt een lid voor 'anders georganiseerden' gelijk te behandelen met 'georganiseerden' en niet met 'ongeorganiseerden'. In een uitvoerige reactie geeft Bram Buys, de toenmalige ANB-voorzitter, een inzicht in de beweegredenen van de bonden leden van categoriale organisaties uit te sluiten van vrijstelling van de bijdrage. "De categoriale organisaties in de bouwnijverheid enerzijds bestaan uit kleine, uit de historie overgebleven organisaties met een beroepsmatig karakter, anderzijds uit sterk politiek gekleurde en destructief georiënteerde bonden. Zo heeft de twee-procentskwestie ons geconfronteerd met een categoriale bond met religieuze inslag, waarin zowel werkgevers als werknemers zijn georganiseerd. Het behoeft ons niet te verbazen als er zich in de komende weken nog meerdere verenigingen gaan ontpoppen als belangenbehartigers in de bouwnijverheid".

Algemene Bond van Werkers in het Bouwbedrijf
'Anders georganiseerden' worden derhalve door de 'erkende vakbeweging' niet anders behandeld als ongeorganiseerden. Dat steekt in het bijzonder de Algemene Bond van Werkers in het Bouwbedrijf (ABWB), een restant van de Eenheids­vakcentrale. De ABWB heeft met name in de Amsterdamse bouwnijverheid een grote invloed. Door middel van bouwvak­actiecomités, waaraan ook leden van de erkende bonden deelnemen, wordt menigmaal door schaftverlengingen, werkonderbrekingen en wilde stakingen verbeteringen bewerkstelligd van de arbeidsvoorwaarden en - niet zelden - ook van de arbeidsomstandigheden. Van af begin af aan maakt de ABWB duidelijk dat hij zich niet in de hoek wil laten drukken van de 'ongeorganiseerden'. ABWB-ers zijn immers zeer bewust georganiseerde werknemers. Als de zogenaamde twee-procentsmaatregel in aantocht is, worden er op de werken pamfletten verspreid, waarop wordt opgeroepen de gewraakte korting te boycotten. Naarmate de organisatie van de verzilvering zelve nader bij komt, wordt onder meer opgeroepen zich niet te houden aan de gebruikelijke letter­indeling. Het is namelijk de bedoeling dat op 13 en 14 juni alleen de werknemers komen, van wie de achternaam met een A of een B begint. De andere werknemers worden later in de week verwacht. Het gevolg van de oproep van de ABWB is, dat er veel meer mensen naar het gebouw van het St. Elizabeth Patronaat aan het Marnixplantsoen komen, dan waarop is gerekend. Nog voordat de verzilvering begint ontstaat er allerlei tumult en als dan eindelijk de deuren open gaan, worden degenen die vooraan staan naar binnen gedrukt, worden er tafels omgegooid en aan splinters geslagen en komt door politie-ingrijpen een eind aan de verzilvering.

Later in het jaar 1966 doet de rechter uitspraak over de korting van twee procent. 'Een regeling', zoals de bonden na het oproer bij herhaling laten weten, "die steunt op een door het College van Rijksbemiddelaars goedgekeurde reglementsbepaling van het Vakantiefonds". Voor de rechter is die goedkeuring van de rijksbemiddelaars niet voldoende steekhoudend. Hij bepaalt dat de inhouding onrechtmatig is. De bonden zijn daarmee in de kwestie 'georganiseerd-ongeorganiseerd' weer terug bij af. Niet veel later weten ze met de werkgevers overeenstemming te verwerven over het 'vakbondstientje'. Via een uitkering aan zowel de werkgevers- als de werknemersorganisaties uit het Opleidings- en ontwikkelingsfonds krijgen zij een vergoeding voor het werk dat in het belang van de bedrijfstak wordt verricht. Deze vergoeding beperkt de financiële problemen van de bonden. Maar lost uiteraard het probleem niet op, dat ongeorganiseerden 'gratis' blijven profiteren van afspraken die door de bonden met de werkgevers zijn gemaakt. En van allerlei bedrijfstakinstellingen die mede door de vakbonden in stand worden gehouden.

Tot op heden is in deze situatie geen wezenlijke verandering gekomen. Het blijft voor de vakbeweging onmogelijk afspraken te maken met werkgevers, die ongeorganiseerden uitsluit van de mogelijke voordelen. De vraag is zelfs of de vakbeweging er verstandig aan zou doen dergelijke afspraken na te streven. Ongeorganiseerden worden dan namelijk 'goedkoper' dan georganiseerden, waardoor de kans groter wordt dat werkgevers minder snel vakbondsleden zullen aannemen. Er zijn maar twee mogelijkheden voor de vakbonden om ongeorganiseerden te laten merken, dat ze wat missen. Zo zou het volledig vrij ter beschikking stellen van bepaalde bedrijfstakvoorzieningen - zoals scholing, vakopleiding, bedrijfsgezondheidszorg, collectieve ongevallenverzekeringen - moeten komen te vervallen. De bonden zouden voor hun leden een 'collectief abonnement op deze voorzieningen moeten nemen, waarvoor ze een 'contributie' betalen die overeenkomt met hun inzet om deze voorzieningen overeind te houden. Hun leden zijn langs die weg in staat gratis van de betreffende voorzieningen gebruik te maken. Ongeorganiseerden moeten een.'eigen bijdrage' betalen als ze van de betreffende voorzieningen gebruik willen maken. Een andere mogelijkheid is om veel nadrukkelijker dan tot op heden de andere voordelen van lidmaatschap, zoals informatieverstrekking en individuele dienstverlening, onder de aandacht te brengen.

Rol van de CPN
In de sfeer rondom het bouwvakkersoproer van 1966 heeft de ABWB zonder meer een nadrukkelijke rol gespeeld. En gezien de invloed van de CPN op de ABWB heeft ook de CPN daaraan meegewerkt. Helemaal helder is de rol van de communisten echter nooit geworden. Opvallend in het eerder genoemde nummer van De Bouwer is het uiteenlopen van de verklaringen van de direct betrokken districtsbestuurder en het bondsbestuur. Voor de districtsbestuurder is er geen twijfel mogelijk. ABWB en CPN hebben op de chaos aangestuurd. "Kaderleden van de ABWB forceerden de toegangsdeuren. CPN-bestuurders keken toe. Geen van de buiten toekijkende aanstichters heeft zelfs maar een poging ondernomen het tumult te voorkomen of in te dammen. Voor de bonafide vakbeweging moet de conclusie luiden dat er in haar rijen geen plaats is voor lieden die behoren tot groeperingen die de democratische principes wel hoog in hun vaandel hebben geschreven, maar die in de praktijk weinig door die principes worden gehinderd en bereid blijken door middel van terreur hun doeleinden na te streven".

Namens het bondsbestuur wordt echter verklaard: "Degenen die reeds wekenlang de demonstratie van on- en anders georganiseerden hadden voorbereid en de stemming onder hen flink hadden aangewakkerd, hebben in verschillende toonaarden het gebeuren op de zwarte dinsdag afgekeurd of zich ervan gedistantieerd. Wij zijn geneigd die afkeuring serieus te nemen. Te meer omdat de straatbeelden de indruk verschaften, dat niet de betreffende bouwwerknemers, maar anderen de touwtjes in handen hadden genomen om hun zucht naar vernieling en terreur te kunnen botvieren". De vraag die dan rijst is, wie waren die anderen? Nog steeds is daar geen bevredigend antwoord op gekomen. Een duimendik 'Eerste interim-rapport van de commissie van onderzoek Amsterdam; onderzoek naar de ordeverstoringen te Amsterdam op 13 en 14 juni 1966' - het rapport-Enschedé -ten spijt. Harmen Bockma -toen redacteur van het Vrije Volk -verklaart daarin de indruk te hebben gekregen dat er een knokploeg aan de slag was. "Mensen, die er totaal anders uitzagen, die afwijkende kleding droegen, agressief waren en protesteerden. Afgezien van de afwijkende kleding van die mannen - in overhemd en broek, meen ik - waren het echte mannetjesputters". Noch de vraag of er inderdaad sprake is geweest van een knokploeg, noch de vraag wie de leiding daarvan zou hebben gehad, wordt door de commissie-Enschedé beantwoord.

Verklaringen van direct betrokkenen, versterkt door een zo objectief mogelijke analyse van de situatie, leiden tot de conclusie dat het niet waarschijnlijk is, dat de CPN doelbewust heeft aangestuurd op een dergelijke gewelddadige actie. De CPN verwacht in 1966 - gezien de electorale krachtsverhoudingen - terug te kunnen keren in het college van Burgemeester en Wethouders in Amsterdam. De partij zit er volstrekt niet op te wachten, dat anti-communistische gevoelens worden aangewakkerd. Wel moet het zo zijn geweest dat ze aanvoelt dat er binnen haar rijen mensen zijn die meer van de ware toedracht weten. Want enige tijd na het bouwvakkersoproer vindt er een zuivering plaats binnen de CPN en binnen de leiding van de ABWB. Enkele vrijgestelden moeten - aangeduid als 'BVD-provocateurs' - het veld ruimen. Nu vinden er binnen de kring van de CPN wel vaker zuiveringen plaats, waarbij termen als 'BVD-provocateur' of 'CIA-agent vallen maar het moet niet uitgesloten worden geacht dat het deze keer niet geheel ten onrechte is gebeurd. Enkele jaren geleden heeft Vrij Nederland in een kleurenbijlage een aanduiding gegeven van de werkwijze die de BVD er op na heeft gehouden. In het betreffende artikel wordt een vooraanstaande CPN-er die in de haven actief was, ter sprake gebracht, die jarenlang heimelijk voor de BVD heeft gewerkt. Gezien de aandacht van de BVD voor de CPN - en gezien de kracht van de communisten in de Amsterdamse bouw - ligt infiltratie van de ABWB door de BVD voor de hand. Het historisch onderzoek dat nu mogelijk is van de BVD-archieven zou daaraan ook eens aandacht moeten besteden.

'Maagdenhuisbrug'
De invloed van de CPN op de Amsterdamse bouwnijverheid loopt niet via het ABWB maar via de Bedrijfsgroepsleiding Bouw. Ook voor andere bedrijfstakken kent de partij dergelijke 'bedrijfsgroepsleidingen'. Zoals ze die ook kent voor de studenten, die actief zijn binnen de studentenbeweging en binnen de universiteiten. In de BGL-Bouw zijn alle leden van de CPN, die werkzaam zijn in de bouwnijverheid, verenigd. Sommigen van hen zijn lid van het NVV, de meesten zijn lid van de ABWB. Binnen de BGL - die regelmatig zeer grote bijeenkomsten belegde, waar meer mensen aanwezig waren, dan bij CAO-vergaderingen van het NVV - werden mensen aangewezen die zich moesten aanmelden op de grote bouwobjecten in Amsterdam. Later moesten ze er dan voorzorgen dat er wat aan de arbeidsvoorwaarden werd verbeterd. Ook voor andere taken werden de communistische bouwvakkers regelmatig ingeschakeld. Zoals bij het plaatsen van de verkiezingsborden op de bruggen in Amsterdam, de opbouw van het Waarheidsfestival, de verbouwingen van partijgebouwen, de bekende 'Maagdenhuisbrug', het breken van het verzet tegen de bouw van de metro, het optreden als ordewacht en als lijfwacht van buitenlandse hooggeplaatste gasten en vele andere zaken meer. En uiteraard werden via de bijeenkomsten van de BGL de bijdragen georganiseerd voor de CAO-vergaderingen van het NVV. Menig NVV-districtsbestuurder weet met smaak te vertellen hoe ze daarop hebben gereageerd. Na eerst de sprekers te hebben vastgesteld werd de sprekerslijst omgedraaid, waarna menig spreker - die op zijn briefje had staan dat hij wilde reageren op een vorige spreker - in verwarring geraakte.

'Grafkelders van het NVV'
"Moordend", zeggen de oud-CPN-ers nu, die deel uitmaakten van de Bedrijfsgroepsleiding Bouw, van de intensiteit waarmee ze vaak tot diep in de nacht bezig waren met allerlei partij­activiteiten naast hun gewone werk. Reeds vanaf de tweede helft van de jaren zestig worden communisten door de partijleiding opgeroepen lid van het NVV te worden. De eenheid van de arbeidersklasse dient - naar de opvatting van het partijbestuur - gestalte te krijgen in het NVV. Die oproep heeft bij de leden van de ABWB geen succes. Zij weigeren zich over te laten schrijven naar 'de grafkelders van het NVV'. Na de verkiezingsnederlaag van 1977 doen de `jonge communisten' die wel gevolg hebben gegeven aan de oproep van de partijleiding een beroep op de leden van de ABWB zich aan te sluiten bij het NVV. En derhalve de ABWB op te heffen. Ook deze oproep heeft geen succes. De CPN leiding durft niet met een bindende uitspraak te komen, uit vrees enkele gestaalde kaders al te zeer voor het hoofd te stoten.
Voor de communisten binnen het NVV wordt het daarentegen steeds lastiger. Altijd zien zij zich gedwongen vanuit de Bedrijfsgroepsleiding Bouw de ABWB bij de bouwvakactie­comités te betrekken, terwijl overduidelijk is dat de ABWB nieuwe aanwas ontbeert. Ook worden de NVV-ers - zoals dat heet -'stevig aangepakt' omdat zij in Amsterdam mee willen werken aan de vorming van een Bouw- en Houtbond FNV. Begin 1980 zijn de krachtsverhoudingen echter definitief in het voordeel van de NVV-ers gewijzigd. Middels een brief roepen zij, met medewerking van het ABWB-bestuur, leden van de ABWB op zich over te laten schrijven naar het NVV, welke op 1 januari 1982 zal opgaan in de FNV. Van de nog werkende leden van de ABWB schrijft bijna iedereen zich over. De arbeidsongeschikten blijven in meerderheid echter binnen de ABWB. Zij kunnen en willen hun oude organisatie niet opgeven.

Met de verminderende invloed van de CPN in het algemeen neemt ook de invloed van communisten in de Amsterdamse bouwnijverheid af. Een stuk naoorlogse vakbondsgeschiedenis komt daarmee tot een eind. De geslotenheid die de CPN altijd heeft gekenmerkt, heeft een juiste beoordeling van de invloed van de partij op de vakbeweging altijd in de weg gestaan. Nu de CPN zich heeft opgeheven en vele oud-leden zich vrij voelen hun ervaringen te vertellen, ligt hier een interessant en vruchtbaar studieterrein.


(Eerder verschenen in Zeggenschap, jaargang 2. nr. 4, juli/augustus 1991.)