U bent hier
De kleine wereld van
Jan Mertens
http://www.jeroensprenger.nl/jan-mertens-02.html

© 2013 De kleine wereld van

Jan Mertens

De Bouw- en Houtbond stond voor de hele tent

De oud-voorzitter van het Nederlands Katholiek Vakverbond, Jan Mertens, heeft weinig moeite met het karakteriseren van de Bouw- en Houtbond NKV. "In de Bouw- en Houtbond"- zo zegt hij - "heerst een stemming van: "als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan". "Ruimhartig", "geen gezeur", "niet kleinzerig" zijn andere termen die Mertens bij voortduring gebruikt als hem gevraagd wordt naar de verhouding tussen de bond en de vakcentrale.

Het oordeel van Mertens is gebaseerd op een langdurige loopbaan binnen de katholieke arbeidersbeweging. Aan het eind van de dertiger jaren was hij in Breda al diocesaan voorzitter van De Jonge Werkman en landelijk bestuurder van dezelfde organisatie. In deze hoedanigheid woonde hij de vergaderingen bij van de verbondsraad van het R.K. Werkliedenverbond zoals de katholieke vakcentrale voor de Tweede Wereldoorlog heette. In 1953 werd hij lid van het verbondsbestuur van de Katholieke Arbeidersbeweging (KAB), belast met de portefeuille sociale verzekeringen en jeugdzaken. Ruim tien jaar later volgde Mertens Toon Middelhuis op als voorzitter van de katholieke vakcentrale, die na een structuur­wijziging Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV) heette. Tot 1973 vervulde hij deze functie. Vervolgens was hij vier jaar lang staatssecretaris van Sociale Zaken in het kabinet Den Uyl.

Gemêleerd
"Als vertegenwoordiger van De Jonge Werkman" - zegt Mertens - "mocht ik al vrij jong verbondsraadsvergaderingen bijwonen van het R.K. Werkliedenverbond. Je werd dan geconfronteerd met het landelijk werk. De verbondsraad was een zeer gemêleerd gezelschap, maar je kon duidelijk zien van welke bedrijfstak de vertegenwoordigers afkomstig waren. Je had bepaalde typen, die duidelijk van elkaar te onderscheiden waren. De bouwvakkers kwamen over als royale mensen, voor wie de geest ging boven de letter. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de metaalbewerkers, die liever precisiewerk wilden leveren. Ook in stijl van woordvoeren kwamen deze verschillen tot uiting". Mertens heeft de vergaderingen van de verbonds­raad als zeer verrijkende bijeenkomsten ervaren. Het gaf een totaal beeld van het sociale gebeuren in Nederland. Doordat iedere bond zijn eigen kennis van zaken, zijn eigen problematiek, inbracht, werd het vakverbond daarin deel­genoot. In die verscheidenheid van problemen moest de vakcentrale een eigen koers uitzetten. Die beleidsbepaling was uiteraard onderwerp van discussie tussen de bonden en de vakcentrale en leidde soms tot onderlinge spanningen. In enkele gevallen lieten bonden hun argumenten gepaard gaan met het dreigement de vakcentrale te verlaten.

Geen gezanik
Een dergelijke opstelling was de Bouw- en Houtbond NKV vreemd. Mertens: "Als je praat over echte KAB- of NKV-bonden dan is de bouwbond er één van. De bouwbond stond voor de hele tent. Dat gold voor het landelijk, maar ook voor het plaatselijk niveau. Nooit geen gezanik over contributie­verhogingen of over bijzondere bijdragen. Die bereidheid bestond ook als het ging om vertegenwoordigingen in landelijke instellingen als Herwonnen Levenskracht, de Volkskrant, Berg en Bosch en dergelijke. De bouwbond was niet de gemakkelijkste bond en had ook niet de gemakkelijkste bestuurders. Maar je kon er van op aan, dat ze nooit zouden zeggen: "we trekken er uit". Dat kwam gewoon niet in hun gedachten op". Jarenlang heeft Mertens in het KAB-verbondsbestuur de portefeuille Sociale zekerheid gehad. Zijn opvattingen en die van de bouwbond kwamen goed overeen. Met name als het ging om het zogenaamde zelfdoen. Dat "zelf-doen" hield in dat een bedrijfsvereniging zin administratie niet delegeerde aan het Gemeenschappelijk Administratie Kantoor (GAK) maar daarvoor een eigen administratiekantoor opzette. De bouwnijverheid met zijn Sociaal Fonds Bouwnijverheid (SFB) is wel het bekendste voorbeeld van "zelf doen". Mertens: "Jan Andriessen, oud-voorzitter van St. Joseph, legde als Tweede Kamerlid de prioriteit bij het zelf-doen. Hij zag hierin een vooruitlopen op de invoering van de Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisatie (PBO) dat in de katholieke arbeidersbeweging, met name voor A.C. de Bruijn, als laatste genade gold. Het gemeenschappelijk doen kwam voor Andriessen op het tweede plan. Dat zou alleen noodzakelijk zijn in die bedrijfstakken, die te klein zijn om het zelf te doen. Bij de uitvoering wilde hij de vakorganisaties betrekken. De mensen zouden dan hun uitkering krijgen via mensen, die de eigen sfeer van de bedrijfstak goed aanvoelen. Tevens zou de indruk gewekt worden dat de uitkering middels de bond kwam, hetgeen de binding met de bond zou vergroten en de betrokkenheid zou aangeven. Zelf was ik ook voorstander van die betrokkenheid van de vakbeweging bij de uitvoering van de sociale zekerheid. Misschien klikte het daarom wel met de bouwjongens. Overigens moet ik wel vaststellen dat juist in de bouw de PBO niet van de grond is gekomen".

Mandement
In de eerste naoorlogse jaren onderscheidt de bouwbond zich binnen de KAB naar buiten toe nauwelijks van de andere bonden. Ook niet als in 1954 het bekende bisschoppelijk Mandement verschijnt, dat als katholiek het lidmaatschap van het NVV en het luisteren naar de VARA verbiedt. "In de hele beweging"- zegt Mertens- "zaten we ermee. Een aantal onderdelen - zoals het verbod om naar de VARA te luisteren - werd als levensvreemd ervaren. De algemene gedachte was, dat we de slechte kant opgingen als we door het woord van de bisschoppen een grote organisatie moesten worden of blijven. We moesten op eigen kracht, op basis van de eigen waarde van de bond, groot blijven. De bouwbond had dan ook helemaal geen uitspraak van de bisschoppen nodig. Die was van zichzelf al sterk genoeg".
Mertens meent dat het Mandement helemaal niet tot een breuk in de samenwerking van de drie vakcentrales en hun vakbonden had hoeven te leiden. Het NVV begreep vrij goed, hoe de KAB zich voelde. Door uitlatingen van Ruppert, destijds voorzitter van het CNV, zag het NVV geen heil meer in samenwerking in de Raad van Vakcentrales en de bedrijfsunies. Hij verklaarde dat - als hij bisschop was geweest - hij het NVV wel duidelijker de waarheid zou hebben verteld.

Overlegorgaan
De opheffing van de Raad van Vakcentrales betekende - naar de mening van Mertens - niet zoveel. De mensen van centrales en bonden moesten elkaar blijven ontmoeten. Mertens durft zelfs de stelling aan dat het Mandement de samenwerking tussen de vakcentrales heeft bevorderd. Immers, voor de strak gereglementeerde Raad van Vakcentrales kwam de soepel verlopende samenwerking in het Overlegorgaan van de drie vakcentrales in de plaats. De bouwbonden vormen dan samen de Centrale Commissie Bouwnijverheid (CCB). Vanuit deze samenwerking werd in 1960 de eerste grote erkende naoorlogse staking georganiseerd. Deze staking, die het einde inluidde van de geleide loonpolitiek, leidt niet tot diepgaande discussies in het vakverbond over de vraag of ze al of niet gerechtvaardigd is. Anders lag dat met een conflict in de mijnindustrie. De mijnwerkersbond van Frans Dohmen zag zich op een gegeven moment genoodzaakt om een "langzaamaan actie" te beginnen. KAB-voorzitter Middelhuis, die op zeer jeugdige leeftijd een actieve rol had gespeeld in de Twentse textielstakingen van de jaren twintig, nam openlijk afstand van deze strijdmethode, omdat de actievoerders hun normale loon kregen doorbetaald, terwijl ze een geringere arbeidsprestatie leverden. Bij een sociaal conflict moeten beide partijen betalen, vond Middelhuis.
Hij vergat daarbij dat een volledige staking in het mijnbedrijf tot gevolg zou hebben, dat binnen korte tijd vele mijnschachten onder water zouden komen te staan. Daardoor zouden ze economisch gezien waardeloos worden. Frans Dohmen, de onbetwiste leider van de mijnwerkersbond, trok zich de kritiek zodanig aan dat hij weigerde nog langer de vergaderingen van de KAB-verbondsraad bij te wonen. Ook weigerde hij verschillende KAB-bestuurders te ontvangen. Een uitzondering maakte hij voor Mertens, Co Alders - die de aangelegenheden voor de Kolen- en Staal-Gemeenschap behandelde - en voor loondeskundige Frans van der Gun. De laatste twee toevalligerwijze uit de bouwbond afkomstig.

Eigen bouwbedrijf
Geen conflicten tussen bouwbond en vakcentrale als het ging om stakingen. Ook op andere terreinen waren er geen conflicten. Integendeel, suggesties van de bouwbond werden altijd zeer zorgvuldig overwogen. Zo werd - op initiatief van de bouwbond - uitgebreid onderzocht of de KAB - naar het voorbeeld van de Duitse vakcentrale DGB - een eigen bouwonderneming moest stichten. Uiteindelijk werd besloten om dat toch maar niet te doen. Wel ontstonden er diepgaande verschillen van mening over de snelheid waarmee en de wijze waarop de samenwerking tussen NVV, NKV en CNV moest worden versterkt. Mertens :"Leo Brouwer wilde - ik zal niet zeggen "drammen" - harder lopen dan wij". Mertens en Brouwer hadden ieder hun eigen opvattingen over de te volgen strategie. En die botsten. Brouwer wilde zo snel mogelijk een federatie aangaan met het NVV en het CNV. En als één van beide zou afhaken, dan wilde hij met de overblijvende organisatie verder gaan. Een amendement van die strekking werd door de bouwbond ingediend op de door het NKV-bestuur geformuleerde Beleidsconclusies betreffende de verdergaande samenwerking. Mertens: "Brouwer dacht misschien: "Mertens aarzelt. "Maar naar mijn mening was de situatie zo, dat als het besluit ontijdig zou zijn genomen, dan zou het NKV zijn gespleten. De bouwbond kende de minste socialistenvrees. In andere sectoren wilden sommigen echter liever met het CNV. Ook geografisch was het beeld zeer gemêleerd. In sommige streken zou het CNV de vanzelfsprekende fusiepartner zijn geweest, in andere streken het NVV".

Versterking
Dit waren niet de enige overwegingen, die Mertens' opstelling bepaalden. Zijn streven was een sterkere samenwerking van drie vakorganisaties. Maar daaraan diende een versterking van het NKV vooraf te gaan. "Ik wilde" - zo zegt Mertens - "eerst de categorale bonden binnen halen, zoals de Katholieke Onderwijsvereniging (KOV), de ambtenarenbond ARKA en de politiebond St. Michaël. Waarom? De innerlijke kracht van het NKV zou door hun toetreding groter worden. De beleidsvorming zou evenwichtiger plaats hebben. En tevens zouden we numeriek ongeveer 130.000 leden groter worden. Daarmee zouden we bijna even groot worden als het NVV, hetgeen ons een betere uitgangsstelling zou bieden bij de federatievorming". Het aandringen van Brouwer heeft deze opzet doorkruist. Vrij harde gesprekken heeft Mertens met hem hierover gevoerd. Maar de persoonlijke verhoudingen heeft het niet geschaad. "De bouwbond heeft'- aldus Mertens - "een grote rol gespeeld in de vorming van het FNV, hoewel de wijze van aandringen niet altijd even gelukkig was. Ik heb echter nooit de indruk gehad dat ze los van het NKV had willen komen te staan. Ze was een echte KAB/NKV-bond".


(Eerder verschenen in Stuwing jaargang 5, nr. 5, 1981)