U bent hier
De kleine wereld van
Henri Polak tussen trots en plaatsvervangende schaamte
http://www.jeroensprenger.nl/henri-polak-tussen-trots-en-plaatsvervangende-schaamte.html

© 2013 De kleine wereld van

Henri Polak tussen trots en plaatsvervangende schaamte

De FNV bereidt zich voor op de viering van het 100-jarig bestaan. Met de oprichting van haar voorloper het NVV (Nederlands Verbond van Vakverenigingen) per 1 januari 1906 is de grondslag gelegd voor de ‘moderne’ vakbeweging. Waarin onderscheidt de ‘moderne’ beweging zich van de ‘oude’ en wat voor betekenis hebben de beginselen van toen voor de beweging van nu?

In 1893 wordt het NAS (Nationaal Arbeidssecretariaat) opgericht. Geïnspireerd door de Sociaal-Democratische Bond van Domela Nieuwenhuis worden de dan bestaande landelijke vakorganisaties bij elkaar gebracht. Een jaar later, in 1894, wordt door Henri Polak de Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond opgericht. Even eerder is hij betrokken bij de oprichting van de SDAP. Polak maakt zijn opvatting over het NAS in 1898 onverbloemd duidelijk als hij pleit voor nieuwe vakcentrale ‘op een deugdelijke grondslag en met een deugdelijke tactiek’. “Er is in ons land genoeg gepraat, genoeg gekletst, genoeg geredetwist en gehaarkloofd, genoeg gekibbeld en gehaspeld – er moet eindelijk iets gedaan worden. En dat moet niet zijn eene plotselinge uitbarsting in een of meer bedrijven, onvoorbereid en ongeorganiseerd, zoals dat in ons land gebruikelijk was – maar dat moet zijn het bewust en ernstig aanwerven, drillen en disciplineeren, bewapenen en van krijgsvoorraad voorzien van een machtig legercorps van de Nederlandse regimenten van het internationale leger van den arbeid.” Polak krijgt de handen er nog niet voor op elkaar. Eerst moet de Spoorwegstaking van 1903 volgen, waarbij de aanvankelijke euforie na enkele weken omslaat in een zware depressie. Pas twee jaar later, in februari 1905, is de vakbeweging voldoende bijgekomen van de tikken die toen zijn uitgedeeld, dat Polak de tijd rijp acht om een nieuwe vakcentrale op te richten. De grondslagen daarvan moeten in zijn opvatting zijn het verzamelen van gegevens over de omvang en toestand van de vakbeweging, het opbouwen van contacten met de buitenlandse vakbeweging, het bevorderen van deugdelijke arbeidswetgeving en het verlenen van steun bij stakingen. De toe te treden bonden moeten straf centraal worden geleid door een bestuur van bezoldigde bestuurders met grote bevoegdheden. De financiële huishouding moet stevig zijn en om de leden goed te binden moeten de bonden niet alleen een stakingskas hebben, maar ook fondsen voor uitkeringen bij werkloosheid, ziekte, invaliditeit en overlijden. Daarmee is de continuïteit van de beweging beter gewaarborgd. In al deze aspecten moet het NVV het tegendeel worden van waar het NAS voor staat.

Permanente analyse van eigen kracht
We lopen de verschillende aspecten van Polaks moderne vakbeweging even langs, in de volgorde zoals hierboven gegeven, en vergelijken die met de FNV. We beginnen bij ‘het verzamelen van gegevens over de omvang en toestand van de vakbeweging’. Het gaat hier om een permanente analyse van de eigen kracht in relatie tot de omgeving. De FNV doet dit nog steeds. Aanvankelijk wordt slechts gekeken naar het absolute aantal leden. In 1986 wordt er echter een analyse gemaakt die nog al schokkend is. Het ledenbestand is een afspiegeling van de arbeidsmarkt van de jaren vijftig. Alle ontwikkelingen die zich sindsdien hebben voorgedaan – instroom van vrouwen en allochtonen, verschuiving van hand- naar hoofdarbeid, van (land)bouw, haven en industrie naar handel en dienstensector – zijn nauwelijks in het ledenbestand terug te vinden. Voor vele tegenstanders van de vakbeweging is dat aanleiding om haar positie in het sociaal-economische overleg ter discussie te stellen. Sindsdien is de representatie van de vakbeweging verbeterd. Maar met de discussies aan de vooravond van de demonstratie op het Museumplein (2 oktober 2004) in herinnering, is helder dat de vakbeweging hierin nog steeds kwetsbaar is. Niet alleen het analyseren van de eigen kracht maar bovenal het werken eraan is een permanente noodzaak.
Het volgende aspect is het onderhouden van contacten met de buitenlandse vakbeweging. Nederland is laat met het ontwikkelen van een eigen vakbeweging, omdat ook de industriële ontwikkeling zich hier later voordoet dat in de omringende landen. De eerste vakbondsleiders laten zich inspireren door Belgen en Duitsers. Polak zelf doet zijn eerste vakbondskennis op in Engeland en vertaalt het destijdse standaardwerk over de geschiedenis van de Britse vakbeweging van Sidney en Beatrice Webb in het Nederlands. De achterstand van toen is nu in niets meer terug te vinden. De Nederlandse vakbeweging speelt een rol van betekenis in zowel de Europese als de wereldvakbeweging. Die rol wordt al opgepakt direct na de Eerste Wereldoorlog. De Europese grootmachten zijn daarin zo slaags geraakt dat het zijn uitstraling heeft op de onderlinge verhouding van de Franse, de Duitse en de Britse vakbeweging. In veel internationale vakorganisaties – die zwaar Europees worden gedomineerd – leidt dat ertoe dat Nederlandse en Zwitserse vakbondsleiders – hun landen zijn neutraal geweest - de leiding wordt gegund. Ook na de Tweede Wereldoorlog vervullen Nederlanders prominente rollen in de internationale vakbeweging. En zijn Nederlandse vakbondsleiders graag geziene gasten bij hun collega’s in het buitenland.

Bevordering deugdelijke arbeidswetgeving
Het bevorderen van deugdelijke arbeidswetgeving is een aspect waarin de moderne vakbeweging zich duidelijk onderscheidt van de oude, meer anarchistisch ingestelde, beweging. Grotere staatsbemoeienis vergt allereerst een betere vertegenwoordiging van arbeiders in het parlement. Dat is al tegen het zere been van het NAS, want dat zou slechts ‘Kamerzetelhengelaars’ aantrekken. Een betere arbeidswetgeving zal verder reikend zijn dan de resultaten van industriële actie. Polak: “Een vakvereeniging zal nooit zo sterk worden, dat zij de afschaffing van den nachtarbeid over het geheele land, tot in de kleinste en meest afgelegen dorpen en gehuchten, zou kunnen bewerkstelligen en handhaven. Maar de wet kan dat wel degelijk. Wat kan de vakvereeniging door industrieel optreden doen aan werkloosheid, ziekte, invaliditeit en ouderdom? Door hun invloed te laten gelden op de besturende en vertegenwoordigende lichamen door met elkander, op goed georganiseerde wijze, te agiteeren voor gewenschte hervormingen, door leden van parlement en gemeenteraden, afgevaardigd door de politieke arbeiderspartij, die rechts noch links kijkt en niets uitstaande heeft met laag-politieke bijoogmerken, de middelen te verschaffen, die zij voor hun lichamen noodig hebben.” De moderne vakbeweging ijverde dus voor het algemeen kiesrecht en voor goede arbeidswetgeving. De relatie met een politieke partij is verdwenen, hoewel menigeen nog meent dat PvdA en FNV onderdelen zijn van één en dezelfde beweging. De periodieke oproepen om in ieder geval gebruik te maken van het stemrecht en de programvergelijkingen herinneren duidelijk aan de beginselen van de moderne vakbeweging. In de vele organen van het poldermodel werkt de huidige vakbeweging aan nieuwe arbeidswetgeving. Het succes hier staat of valt echter met haar positie in de bedrijfstakken. Daar moet, door een zo groot mogelijke representativiteit, haar opvattingen kracht worden bijgezet. En soms moet die ook manifest worden gemaakt, zoals onlangs op het Museumplein.

Steun bij stakingen
Het verlenen van steun bij stakingen is een ander ‘modern’ beginsel. In de oude beweging bestaat dat ook, maar dan op basis van spontaniteit. Als er ergens een staking uitbreekt, kan – zoals bij de Spoorwegstaking van 1903 het geval was – dat leiden tot ‘besmetverklaringen’ elders. In ieder geval wordt er overal met steunlijsten rondgegaan. “Waar solidariteit, bewustheid, vastberadenheid, goede wil en wat dies meer zij aanwezig zijn, deze uitstekende eigenschappen baten weinig of niets in den strijd, als niet tevens over redelijk voldoende geldmiddelen wordt beschikt”, zegt Polak. Een arbeider die het werk staakt, moet het net zo lang kunnen volhouden tot het doel is bereikt. En dat zal werkgevers wel tweemaal doen nadenken alvorens een staking uit te lokken. Een centraal weerstandsfonds komt er pas in de twintiger jaren. De FNV kent zo’n fonds tot op de dag van vandaag. FNV Bouw heeft de betekenis ervan mogen ervaren in 1995 tijdens de staking die maar liefst 10 weken duurt. Petjes, t-shirts, sjaaltjes, vlaggen, het zijn evenzoveel uitingen van bestedingen uit de centrale weerstandskas. De onttrekkingen worden alleen gedaan als de acties passen in het algemene beleid van de vakcentrale. Polak zal het hier zeer nadrukkelijk mee eens zijn geweest.
De centrale leiding van bezoldigde bestuurders is een aspect van de moderne vakbeweging die nog steeds ter discussie staat. Het NAS kent een enkele bezoldigde bestuurder die zich ‘kruier van de arbeidersbelangen’ noemt. Polak heeft het over bestuurders die verder kijken dan hun neus lang is. En ook over meer bestuurders die als ‘vrijgestelde’ tegenover ondernemers in het strijdperk treden. De NAS-kritiek dat die bestuurders niet zo hard zouden lopen voor hun leden, wordt ook nu nog met enige regelmaat gehoord. Een onderzoek naar de feitelijke teloorgang van het vakbondswerk in de onderneming en de verhouding tussen ondernemingsraad en bedrijfsleiding zal echter leren dat de vertegenwoordiging door (vakbonds)vrijwilligers niet optimaal is. Permanent voelen actieve vakbondsleden in het bedrijf zich in hun loopbaan bedreigd. Zij vrezen dat een stevige vertegenwoordigende rol kansen op promotie verminderd. Die kwetsbaarheid heeft een betaalde bondsfunctionaris niet. Zowel het kortere als langere termijnbelang zijn bij hem of haar beter gewaarborgd. Het vergt een enorme communicatieve inspanning om het vertrouwen met leden op te bouwen en te onderhouden, maar dat is minder moeilijk dan het in de waagschaal leggen van de eigen bestaanszekerheid. Al kan er aan de communicatie wel wat worden verbeterd. En behoeft de ontwikkeling van werknemers naar zelfbewuste medewerkers, die zowel het vakbondsbeleid kunnen volgen en uitleggen maar tevens goed voor hun persoonlijk belang kunnen opkomen, permanente zorg.

Stevige financiele huishouding
De financiële huishouding en de verschillende fondsen voor ondersteuning bij ziekte, werkloosheid en overlijden is een aspect waar de FNV de laatste jaren moeite mee lijkt te hebben. Polak wil een hoge contributie om een organisatie op te kunnen bouwen die niet omvalt bij het eerste zuchtje tegenwind. Uit die hoge contributie moeten dan ook de premies worden opgebracht voor het weerstandsfonds en voor de ondersteuningsfondsen. De gedachte daarachter is dat leden dan minder snel hun lidmaatschap zullen opzeggen, omdat ze daarmee hun uitkering bij staking, ziekte, werkloosheid en overlijden verspelen. Met de ontwikkeling van de sociale zekerheid sinds de Tweede Wereldoorlog is die bindingsmogelijkheid via waarborgfondsen definitief achter de horizon verdwenen. Wel komt met enige regelmaat de discussie op of de FNV zijn omvang in ledental niet moet omzetten in een inkoopvoordeel, dat voor de leden aantrekkelijk genoeg is om lid te blijven. Een vaste koers wordt daarin niet gevaren. Met Reaal, voortgekomen uit de aan NVV respectievelijk NKV gelieerde verzekeringsmaatschappijen De Centrale en Concordia, worden bijvoorbeeld begin jaren negentig afspraken gemaakt over de ontwikkeling van FNV Ledenverzekeringen. Sommige bonden rekenen kennelijk op een instant succes, want deze onderneming krijgt nauwelijks kans om van de grond te komen als zij al besluiten de steven naar een andere maatschappij te richten. Ondertussen worden hier en daar ook de gouden regels van een gezonde financiële huishouding niet nageleefd. Er worden structurele uitgaven gedaan met niet-structureel geld. Het inzakken van de beurs nu zo’n twee, drie jaar geleden en het daardoor niet realiseren van wel ingeboekte beleggingsinkomsten, dwingen tot ingrijpende bezuinigingsrondes. De gezamenlijke huisvesting in Woerden is daarmee buiten beeld verdwenen. En de viering van het 100-jarig bestaan krijgt een veel bescheidener opzet dan eigenlijk gerechtvaardigd zou zijn. Henri Polak zal in veel opzichten trots zijn op wat is voortgekomen uit zijn initiatief. Maar op dit punt zal hij toch last hebben van plaatsvervangende schaamte.
De samenleving van 2005 is beduidend anders dan die van 1905. De moderne vakbeweging heeft daaraan zijn bijdrage geleverd. Maar de huidige samenleving voldoet zeker niet aan de inzichten zoals die destijds over de moderne samenleving werden gehuldigd. De vraag is of dat erg is. In ieder geval werkt de huidige samenleving aan het ontwikkelen van mondige burgers. Met deze steun in de rug ontwikkelt de vakbeweging werknemers tot mondige medewerkers die bij kunnen dragen aan de bedrijfsdemocratie. Bevordering van de zelfredzaamheid heet dat tegenwoordig. Tegelijkertijd werkt de vakbeweging als vanouds aan de behartiging van de belangen van werknemers in de breedste zin van het woord. Dat kan nog steeds als een welkome aanvulling worden beschouwd op de behartiging van de belangen van alle burgers via de organen van de staat. Het is dus voor velen goed dat Polak de moderne vakbeweging destijds zo stevig heeft gefundeerd. Zij is er immers nog steeds. En als zij goed aandacht blijft geven aan haar representativiteit – zowel in omvang als in gedachtegoed – en wat beter blijft letten op de gezondheid van haar financiële huishouding, dan kan zij nog vele jaren mee. Het verleden van de moderne vakbeweging mag dan mooi zijn, dat neemt niet weg dat het bestaansrecht iedere dag opnieuw moet worden bewezen.

De citaten van Henri Polak zijn afkomstig uit zijn brochure “De vakvereeniging, eenige beschouwingen over haar doel, inrichting en wijze van werken” (1905)