U bent hier
De kleine wereld van
Het belang van een stevige stakingskas
http://www.jeroensprenger.nl/het-belang-van-een-stevige-stakingskas.html

© 2013 De kleine wereld van

Het belang van een stevige stakingskas

In 1951 gaat het Weerstandsfonds van het NVV opnieuw van start. Sinds de Tweede Wereldoorlog was het niet meer aangevuld. Het geld dat de oorlog was doorgekomen was benut voor de wederopbouw. Even leek het niet meer nodig een stakingskas aan te houden. Het beleid was immers gericht op sociale vrede. De inzichten veranderen echter. De invloed van het NVV-Hoofdbestuur op de uitgaven van de kas waren echter groter dan voor de bezetting. De opvattingen van Henri Polak braken eindelijk door.

De beginselen van de moderne vakbeweging zoals ze door Henri Polak zijn gepresenteerd, zijn ontwikkeld als reactie op de verwijten die hij ontving van de kant van de bestuurders van het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS). Die verwijten komen op 6 aspecten neer. De bestuurders bezitten ‘gezag’, de bestuurders worden bezoldigd, er zijn ‘ziekenpotten’, de afdelingen mogen niet staken zonder toestemming van het hoofdbestuur, er worden weerstandskassen gevormd, waardoor men op het ‘kapitaal’gaat drijven en er is discipline. Het stakingsbeleid is in de ogen van Polak een wezenlijk element in de moderne beweging. De bezoldigde bestuurders beslissen wanneer er gestaakt mag worden, waar meer anarchistisch getinte NAS-bonden de vrijheid aan de basis koesterden. En er wordt in rustige tijden gebouwd aan een weerstandsvermogen, terwijl de NAS-organisaties het vaak lieten aankomen op het collecteren met steunlijsten als de staking al was uitgebroken.

Schamperen op NAS-demagogie
Polak kon zich nogal schamper over die houding uitlaten. In de brochure “De vakvereeniging, eenige beschouwingen over haar doel, inrichting en wijze van werken”, die hij aan de vooravond van de oprichting van het NVV het licht doet zien, schuwt hij de demagogie niet als hij in gaat op de kritiek van de kant van het NAS. “Het heeft mij altijd een tragi-comedie geleken dat honderden of duizenden arbeiders naar het malle anarchisten-praatje, dat een weerstandskas onnoodig, ja zelfs gevaarlijk is, hebben kunnen luisteren niet alleen, doch het zelfs hebben kunnen toejuichen. Ik zag dan in mijn verbeelding die arme kerels, die wonen in armzalige kamertjes, waar vaak een blind paard geen schade zou kunnen doen, wier bezittingen gelijk nul-ik-hou-een-borstrok zijn, wier crediet nihil is, bij wie al na een week werkeloosheid de allereerste levensbenoodigdheden ontbreken, in wier gezinnen de kindersterfte schrikbarend groot is wegens gebrek aan behoorlijk voedsel en verzorging – ik zag dan, zeg ik, al die arme tobbers daar zitten in een rookerig-benauwde zaal, en daverend applaudisseren als deze of gene miserabele demagoog hem vertelde dat de beste manier waarop zij weken- of maandenlangen strijd tegen het patronaat konden voeren is: het te doen zonder een cent in de kas hunner vereeniging, zonder een cent dus om hen in staat te stellen een stuk brood te koopen in de bange stakingsweken.”

Het denkbeeld van een weerstandskas komt rond 1890 in de Nederlands vakbeweging in discussie. Zoals zoveel thema’s lijkt het door de Belgische vakbeweging geïnspireerd. De typografen, de meubelmakers en de bakkersgezellen kondigen in 1891 aan een weerstandskas te gaan vormen. Het gaat daarbij niet alleen om ondersteuning bij stakingen, maar ook om ondersteuning te geven aan leden die door stakingen werkloos zijn geraakt. De uitwerking van het idee is niet altijd in overeenstemming met de door Polak gewenste situatie. Zo hekelt hij de Timmerliedenbond, waar de leden vrijwillig aan het weerstandsfonds kunnen deelnemen. “Hoe weinig begrip men in die dagen had van hetgeen de kracht eener vakvereeniging vormt, blijkt wel hieruit, dat men lid der afdeeling van den Timmerliedenbond kon zijn, zonder ‘storter aan de weerstandskas’ te wezen. Degenen die wel ‘storters’ waren, vormden een soort van organisatie in de organisatie, die afzonderlijk vergaderde en besluiten nam. Die ‘storters’ konden dan besluiten bij een staking geen uitkeering te verleenen aan de niet-storters – en dan liep de staking mis. Of zij konden besluiten dezen wel te ondersteunen – en dan werkten zij de klaplooperij in de hand.”

Alle leden moeten deelnemen
De weerstandskas moet in zijn ogen geen afzonderlijk element zijn. Uit de gewone contributies van alle leden, die hoog genoeg moet zijn, moet de weerstandkas worden gevormd worden. “En zoo moet het zijn met alle fondsen en kassen der vakvereeniging. Die moeten hun voedingsbron vinden in de gewone contributiën, en alle leden moeten er, uit hoofde van hun lidmaatschap, aan deelnemen.”
Polak ergert zich groen en geel aan het gemak waarmee NAS-bonden stakingen uitroepen, bij zusterorganisaties om solidariteit en ondersteuning komen en niet of nauwelijks nadenken over het consolideren van de kracht van hun eigen organisatie. “Waar solidariteit, bewustheid, vastberadenheid, goede wil en wat dies meer zij aanwezig zijn, deze uitstekende eigenschappen weinig of niets baten in den strijd, als niet tevens over redelijk voldoende geldmiddelen wordt beschikt.” Een arbeider die het werk staakt, moet – aldus Polak – het zo lang kunnen volhouden als nodig is om zijn doel te bereiken. Als hij die steun niet ontvangt, dan zijn de aanvankelijke opofferingen nutteloos. En dat zal een desastreuze uitwerking hebben op de toekomstige bereidheid aan een staking deel te nemen.
Heeft een mislukte staking een rampzalige invloed op de stakingsbereidheid, voor de werkgevers is het vanzelfsprekend een enorme opsteker. Die weten hoe groot de kracht van de bond werkelijk is en weten voor de nabije toekomst hoe daarmee om te gaan. Aan deze redenering ontleent Polak een extra argument voor een stevige stakingskas. Een krachtige bond, met ruime eigen middelen, laat zich door werkgevers niet zo gauw omver blazen. Integendeel, werkgevers zullen geneigd zijn sneller hun knopen te tellen. “Deze wetenschap zal hem er in vele gevallen toe brengen zoodanige concessies te doen, dat een vreedzame oplossing van het geschil mogelijk wordt. En zoo is het ook in het groot. De Amsterdamse Juweliers-Vereeniging weet dat de ANDB beschikt over ruime inkomsten, dat hij een flinke kas bezit, dat hij, daardoor en door het steeds stiptelijk nakomen van al zijn financiële verplichtingen, zich in een groot crediet verheugt, welke wetenschap deze werkgevers-organisatie er toe brengt, den Bond niet te behandelen als quantité négligeable, en het alleen in het uiterste geval te laten aankomen op een conflict. Een zeer voorname betekenis van een behoorlijke weerstandskas is dus, dat zij preventief werkt, dat zij veel strijd voorkomt.”

Ideaal van centrale stakingskas laat op zich wachten
Polak weet velen in de vakbeweging rond 1900 te overtuigen van de noodzaak van een goed gevulde stakingskas. Ze bundelen zich na 1905 in het NVV. Maar zijn ideaal van een centrale weerstandskas binnen het NVV laat nog enkele decennia op zich wachten. Polak streefde in eerste instantie naar niet meer dan een wederzijds verzekeringssysteem tussen de bonden onderling. Iedere bond heeft een eigen weerstandsfonds, maar als de ene betrokken zou zijn bij een conflict zouden de anderen verplicht kunnen worden vanuit hun weerstandskassen bijspringen. Een en ander op voordracht van het hoofdbestuur van het NVV. Vanaf 1908 zou er dan een gezamenlijk fonds moeten zijn. Die datum werd menigmaal opgeschoven. Ook van de verplichte ondersteuning van de stakingen van zusterorganisaties kwam niet veel terecht. Het resultaat was dan ook dat de bedragen die ieder der bonden bij stakingen in het eigen vak uitkeerde, de steun overtroffen die aan de anderen in hun conflicten gegeven werd. Het NVV-Verbondsbestuur wilde geen haast maken omdat andere zaken in de opbouw en ontwikkeling van het NVV voorrang behoefden. De vorming van een centrale stakingskas zou de contributie aan het verbond te snel opvoeren en dat zou de aansluiting van andere bonden in de weg kunnen staan.

Pas in de jaren twintig komt er een centraal weerstandsfonds. Het bestaan ervan komt na de Tweede Wereldoorlog goed van pas. De wederopstanding van het NVV kan eruit worden bekostigd. Van de twee miljoen gulden die ervoor wordt uitgetrokken, blijkt begin 1946 slechts de helft ervoor te zijn aangewend. Even lijkt het dan niet nodig om het aan te vullen. De sociale vrede die wordt nagestreefd lijkt de staking voor de erkende vakbeweging als strijdmiddel in het nog op te richten vakbondsmuseum bij te zetten. Het kabinetsbeleid dwingt echter tot een stok achter de deur. Vandaar dat in 1950 stemmen op gaan de aanvulling van het weerstandsfonds weer ter hand te nemen. Tegelijkertijd wordt er een centralisatie doorgevoerd met betrekking tot het beheer ervan. Eindelijk komt de vorm ervan in de buurt van Polaks ideaal.