U bent hier
De kleine wereld van
Scholing, maar waarvoor?
http://www.jeroensprenger.nl/scholing-maar-waarvoor.html

© 2013 De kleine wereld van

Scholing, maar waarvoor?

De scholing en vorming van arbeiders kent verschillende doelstellingen. In de gedachten van Henri Polak moet er discipline bestaan in de vakbeweging om de verschillende doeleinden te kunnen bereiken. Hij verstaat daaronder: “Het loyaal uitvoeren van alle genomen besluiten, zelfs als men van die besluiten een tegenstander is; het behoorlijk opvolgen van al hetgeen door de bestuurscolleges wordt gelast; het stellen van vertrouwen in zijn organisatie, in zijn medeleden en in zijn bestuurders; het steeds, in alle opzichten en onder alle omstandigheden, ondergeschikt maken van zijn eigen wenschen en belangen aan die van het algemeen.” Om die discipline te kunnen opbrengen dienen de vakbondsleden te worden ontwikkeld. Dan gaat het niet om, zoals Polak zegt om “het half-verduwd hebben van Darwin, Henne-am-Rhein, Réclus, Kropotkine, enz. Bedoeld wordt, dat de arbeiders voldoende kennis hebben van industriëele, maatschappelijke en politieke vraagstukken, om te kunnen beoordelen of hetgeen hen wordt voorgelegd al dan niet aannemelijk is. Die kennis bezitten zij in den regel niet. Het is daarom een gewichtig onderdeel van de taak der vakbeweging, hen die kennis bij te brengen.” Het leren van de werken van de anarchist Kropotkine, die binnen het Nationaal-Arbeidssecretariaat (NAS) op nogal wat belangstelling kan rekenen, wordt door Polak afgedaan met de opmerking: hoe lezenswaardig ook, ze zijn geschreven met een speciaal politiek-propagandistisch doel. En daar had Polak het niet zo op.

De doelstellingen van het scholings- en vormingswerk laten zich in de gedachtegang van Polak in drie aspecten samenvatten. Arbeiders zouden wat van cultuur, normen en waarden moeten weten van de samenleving waarin ze leven. Met de termen van nu zou je zeggen: ze moeten ‘inburgeren’. Binnen de arbeidersbeweging moeten zij daarnaast begrip hebben voor de discipline die nodig is om de vakbondsdoelstellingen af te dwingen. Ze moeten zich niet tegen elkaar laten uitspelen. En als derde moeten de functionarissen binnen de vakbeweging – de kaderleden – voldoende geschoold zijn om enerzijds leiding te geven en om anderzijds op gedegen wijze met de patroons en de overheid in onderhandeling te kunnen gaan. Met enige regelmaat duikt in de discussie over de doelstellingen van het scholingswerk een vierde aspect op: de ontwikkeling moet bijdragen tot een socialistische maatschappij. Polak was daar niet van. Hoe gezaghebbend hij ook is, hij kan niet voorkomen dat in de ontwikkeling van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling (IvAO) deze discussie steeds weer op komt. Maar ook ver na de Tweede Wereldoorlog bloeit de discussie weer op, ironisch genoeg in de boezem van de Henri Polak Stichting (HPS), het scholingsinstituut van het NVV.

Consolidatie vakbeweging dankzij kaderscholing
“Als de consolidatie van de vakbeweging is gelukt, is dat dankzij de kaderscholing”, wordt in 1949 binnen het NVV geconstateerd. Het scholings- en vormingswerk draagt bij aan de wederopbouw, het economische herstel en bevordering van de productiviteit. In het beginselprogramma van 1949 heet het: “Het NVV zal bevorderen dat alle beletselen en vooroordelen die de werknemers verhinderen aan het geestelijke en culturele leven onzer volksgemeenschap deel te nemen en voorkomen tot persoonlijkheidsontplooiing te komen, uit de weg worden geruimd. Het Verbond zelf en zijn aangesloten verenigingen beperken zich bij het culturele werk in hoofdzaak tot scholing en ontwikkeling, welke noodzakelijk zijn voor het verrichten van hun sociaal-economische taak, tot het aankweken van een juiste arbeidsmoraal en tot het bieden van verantwoorde mogelijkheden tot recreatie.” Deze inzichten leiden ertoe dat samen met de PvdA de Stichting Scholingsdienst wordt opgericht, die de Arbeiders Avond Scholen (AAS) en de Plaatselijke Kader Scholen (PKS) gaat organiseren. Daarmee wordt op vooroorlogse ervaringen voortgebouwd. De AAS zijn bedoeld voor mensen met niet meer dan lagere school die hun kennis willen uitbreiden. Daarin wordt ruimte gegeven voor algemene ontwikkeling, voor vakken als sociale aardrijkskunde en staatsinrichting, die dient om de blik van de arbeider te verruimen, opdat hij de verantwoordelijkheid die het algemeen kiesrecht en de medezeggenschap binnen het bedrijf met zich meebrengt, kan dragen. De PKS heeft tot doel arbeiders op te leiden voor hun toekomstige taak binnen de arbeidersbeweging. Vakken als Nederlandse Taal, handelsrekenen en boekhouden, sociale wetgeving en economie nemen een belangrijke plaats in het rooster in.
Binnen het NVV wordt in 1949 de Centrale Kaderschool (CKS) opgericht, als topvoorziening in het scholingsraamwerk. Doel ervan is toekomstige vakbondsbestuurders op te leiden. In het onderwijs zijn vakken opgenomen als arbeids-, publiek en privaatrecht, sociale economie, boekhouden, geschiedenis, maar ook meer vormende vakken als sociologie, sociale ethiek en aardrijkskunde. Binnen NKV (KAB) en CNV worden vergelijkbare voorzieningen ontwikkeld binnen het A.C. de Bruyn-instituut en het Slotemaker de Bruïne Instituut.

Dichten van kloof tussen leiding en leden
De naoorlogse scholingsinspanningen worden later door een kring rondom Jelle Visser ideologisch beschouwd als bijdragen aan de opbouw van de verzorgingsstaat. (zie Vakbondswerk moet je leren 1979). Scholing en vorming fungeert, zo onthult zij, niet als stimulans voor een democratisch proces van meningsvorming en beleidsformulering. Noch als middel ter bevordering van een actieve en competente uitvoering van democratisch tot stand gekomen beleid. “Scholing en vorming worden aangewend om de kloof tussen leiding en leden, tussen het bondsbeleid en de leden, te dichten door middel van het wekken van begrip voor de positie van de leiding en door een vertaling te geven van het beleid. Deze situatie veronderstelt dat er sprake was van een grote mate van verzelfstandiging van de vakbondsleiding en van het vakbondsbeleid ten opzichte van de leden. Het interne leven binnen de vakbond kon, ondanks de formeel-democratische rechten niet tot ontplooiing komen, de vakbondsdemocratie was geblokkeerd.” Wat door Henri Polak nog als wezenlijk element van het ontwikkelingswerk wordt beschouwd – bijdragen aan de discipline binnen de arbeidersbeweging – is zeventig jaar later voor Jelle Visser cs. ideologisch verdacht.
Heel lang is binnen de vakbeweging het plaatselijke en het bedrijvenwerk ‘geïntegreerd’. Arbeiders wonen in de buurt van het werk en dus wordt het vakbondswerk gedomineerd door de bedrijven in de omgeving. Na de Tweede Wereldoorlog komt er geleidelijk aan een scheiding tussen woonplaats en werkplek. De werknemers van Hoogovens wonen niet allemaal meer in IJmuiden of Velsen, maar worden ’s ochtends per bus vanuit Heerhugowaard of Hoofddorp aangevoerd. Dat leidt ertoe dat de vakbeweging zoekt naar mogelijkheden om nadrukkelijker in de bedrijven aanwezig te zijn. De opkomst van de medezeggenschap in het bedrijf, via de Ondernemingsraad, versterkt die ontwikkeling. De ‘herontdekking’ van het kapitalisme is daarvan het gevolg. Er kan niet langer worden volstaan in het scholingswerk met het streven binnen de grenzen van het kapitalisme hervormingen na te streven, maar daarnaast en in verbinding daarmee: op de eerste plaats vaak berustende werknemers meer bewust te maken van de noodzaak om meer menswaardige verhoudingen in bedrijf en maatschappij te wensen, vooral door bij bepaalde groepen de opkomende protesten tot uiting te brengen en te versterken. De methode van het ‘exemplarisch leren’, overgenomen in het Nederlandse scholings- en vormingswerk van de Duitse vakbondsscholingsleider Oskar Negt, wordt daarbij gehanteerd om bedrijfskaderleden duidelijk te maken in wat voor een kapitalistische omgeving zij werkzaam zijn. Erg succesvol is het uiteindelijk niet. Mensen ervan proberen te overtuigen dat ze eigenlijk in een beklagenswaardige kapitalistische omgeving werken, waartegen zij in opstand moeten komen, lukt niet erg. Ze trekken zich liever terug uit het actieve vakbondswerk. Tegelijkertijd wordt er een afstand geschapen tussen bezoldigde bestuurders en actieve bedrijfskaderleden. De bestuurders zouden te weinig bezig zijn met hervorming van de samenleving, sterker nog, ze zouden de indruk wekken gemene zaak te maken met kapitalistische bedrijfsleidingen. Dat is niet bevorderlijk voor de eenheid binnen de vakbeweging.
Jelle Visser cs. hebben gelijk. Vakbondswerk moet je leren. De ervaringen met de door hen voorgestelde inzichten leren dat de door Henri Polak in reactie op het NAS ontwikkelde denkbeelden nog steeds enige actualiteitswaarde hebben.